een reactie op dit herzieningsvoorstel in. Bovenstaande stichtingen trachten de belangen van de meer dan 200.000 warmtegebruikers uit deze steden te behartigen.
Onderstaand treft u de reactie, welke tevens hier in PDF-formaat is in te zien/te downloaden.
Datum : 16 augustus 2016
Betreft : gezamenlijke reactie belangenorganisaties warmte gebruikers inzake herzieningsvoorstel warmtewet
Geachte Minister Kamp,
Op 6 juli 2016 heeft u het wetsvoorstel tot wijziging van de Warmtewet openbaar gemaakt. Hiervoor is een internet consultatie geopend om belanghebbenden de gelegenheid te geven om inhoudelijk op het wetsvoorstel te reageren. Na onderstaande introductie treft u onze inhoudelijke reactie.
Indieners
Deze reactie inzake het herzieningsvoorstel warmtewet is een gezamenlijke productie van verschillende lokale stichtingen en belangengroepen die opkomen voor ruim 200.000 (gebonden) Nederlandse warmte consumenten.
Stichting StadsverArming
De Stichting Stadsverarming strijdt primair, voor ruim 60.000 huishoudens die aangesloten zijn op het warmtenet in Utrecht en Nieuwegein, voor eerlijke, betaalbare en duurzame stadsverwarming. Het afgelopen jaar zijn hierin op lokaal vlak veel stappen gezet, waaronder het opheffen van de aansluitplicht en het bewoners tegen standaard, lagere kosten (€350,- excl. BTW) mogelijk maken om de stadsverwarmingsaansluiting door de warmteleverancier permanent uit bedrijf te laten nemen. Naast haar lokale activiteiten tracht de stichting middels inspraak op (de herziening van) deze wetsherziening voor haar achterban een spreekbuis te zijn voor de totstandkoming van een voor de consument verbeterde, goed functionerende Warmtewet.
Stichting Reeshofwarmte
Stichting Reeshofwamte komt op voor alle gebonden warmtegebruikers in Nederland, maar met name voor de +30.000 Tilburgse gebruikers. Toen wij merkten dat vele zaken boven ons hoofd speelden, zijn wij ons met de landelijke discussie gaan bezighouden. In Brabant hebben we een ‘item’ in ons tarief wat de rest van Nederland niet kent, nl. de in 30 jaar te betalen aansluitbijdrage waar wij een rechtszaak voor voeren tegen onze warmteleverancier. Ook zijn wij zeer nauw betrokken bij de ontwikkelingen met betrekking tot de toekomst van het Amer Warmtenetwerk. Wij pleiten bij de mogelijke sluiting van de Amercentrale voor een echte, duurzame en toekomstbestendige oplossing zonder warmte van een AVI met toenemende afvalstromen uit het buitenland. Afval verbranden hoort immers niet thuis in een duurzame circulaire economie. ( Grondstoffen-crematorium )
Stichting Stadsverwarming Eindhoven
De Stichting Stadsverwarming Eindhoven is een initiatief van de werkgroep Stadsverwarming Meerhoven. Deze werkgroep is sinds 2012 actief in de Eindhovense wijk Meerhoven. Aangezien in andere Eindhovense wijken dezelfde problemen met stadsverwarming worden ervaren, is besloten een stichting op te richten die de belangen van alle gebruikers van stadsverwarming in Eindhoven behartigt. De stichting is op 22 december 2015 opgericht.
Stichting ‘Niet Meer Dan’ Almere
De stichting vertegenwoordigt 110.000 inwoners die afhankelijk zijn van stadsverwarming en werkt (sinds 2005) gedeeltelijk samen met de gemeente Almere aan het verbeteren van de voorwaarden van het gebruik van stadsverwarming.
Stichting Stadswarmte Den Haag-Ypenburg-Nootdorp
Deze stichting werd in 2013 opgericht n.a.v. de resultaten van een inventarisatie in de wijk Ypenburg van Den Haag, waaruit bleek dat er een groot aantal ernstige lekkages had plaatsgevonden. Ook de hoge tarieven voor stadsverwarming is voor veel bewoners een doorn in het oog. De stichting vertegenwoordigt de belangen van de bewoners van ca 10.000 warmtewoningen in Ypenburg en omgeving, en strijdt voor veilige stadsverwarming, werkelijke NMDA tarieven voor warmte, en waarmaking van de duurzame beloften van stadsverwarming.
Comité Woekerwarmte Breda
Sinds 2008 zet het comité Woekerwarmte Breda zich in voor haar ruim 16.000 huishoudens met een warmteaansluiting.
1. Afleverset voor warmte (Artikel 8, lid 1)
1.1 Veiligheid
Het amendement van Leegte/vanVeldhoven van 28/1/2013, waarmee het eigendom van nieuwe afleversets omwille van veiligheid moet overgaan naar de leveranciers, heeft tot op heden geen onderbouwing gekregen in de vorm van een risicoanalyse. Deze risicoanalyse moet er op korte termijn komen, zodat duidelijk is waar de veiligheidsrisico’s uit bestaan, de eventuele relatie met het eigendom en of er niet net als bij een CV-ketel, met een keurmerk voor de afleversets had kunnen worden volstaan.
Adviezen op pagina 2 van het “Rapport Verkenning Veiligheid Verbruikers Warmte” (referentie RVO, I&BBE6341-101-100R001F01), zoals het toepassen van een indirecte afleverset of lekbeveiliging, bieden daarbij een goed houvast. Onduidelijkheden over het geleverde door de leveranciers worden daarmee weggenomen.
De uitkomsten van deze risicoanalyse moeten zo nodig uitmonden in extra regelgeving voor de leveranciers en bijbehorend toezicht, of het vrijgeven van de afleverset aan de vrije markt. In de laatste optie kan de consument zelf een afweging maken tussen huur van de warmteleverancier, huur van/via een installatie (markt) partij of koop van een afleverset.
1.2 Optie tot aanschaf i.p.v. verplichte huur (Artikel 8, lid 1)
Het rapport “Evaluatie Warmtewet en toekomstig marktontwerp warmte” van Ecorys (februari 2016) toont aan hoe met behulp van een nationale richtlijn voor afleversets aan de veronderstelde bezwaren van een vrije markt tegemoet kan worden gekomen. Ontwerp, installatie en veiligheid van afleversets zijn dan gegarandeerd.
Noodgedwongen huren de meeste stadswarmte consumenten nu een afleverset. Voor de installatie, alsmede het beheer en onderhoud, is de warmteleverancier verantwoordelijk. Circa 99,9% van de in Nederland toegepaste afleversets heeft (helaas) geen netwerk functie en zijn voor de warmteleverancier de goedkoopst mogelijke oplossing. In de huidige situatie blijft de consument hier de hoogst mogelijke (huur)prijs voor betalen.
Wanneer de afleverset in het publieke domein wordt geplaatst, zal een markt ontstaan waarin ook duurdere en beter geïsoleerde (mogelijk zelfs slimme) sets op de markt komen die minder energie verspillen dan de huidige toegepaste sets. Het argument dat de sets belangrijk zijn voor de gemaximeerde retour temperatuur en correcte werking van het warmtenet krijgt pas gewicht, wanneer de leveranciers ertoe overgaan afleversets te installeren, die dit daadwerkelijk ondersteunen. Tariefdifferentiatie stelt de leverancier daarna in staat, om de verbruiker voor een extra lage retour temperatuur te belonen.
De leverancier dient een specificatie van maximaal debiet / flow / gewenste maximum retourtemperatuur aan te geven per net of net-deel en dient tegen redelijke kosten een meter in de afleverset te plaatsen en deze te verzegelen. Hiermee blijft er een mogelijkheid van controle en toezicht.
Mogelijk kan met een installateurs-koepel als Uneto/VNI een soort ‘zegel overeenkomst’ worden gesloten, waardoor gecertificeerde leveranciers zelf de warmtemeters kunnen wisselen bij het vervangen / repareren van een afleverset.
Geef de consument dus zelf de keuze bij wie hij een afleverset koop of huurt, in een vrije markt met uiteraard de daarmee gepaarde standaarden, keurmerken en waarborgen voor veiligheid.
1.3 Compensatie kosten periodieke controle binneninstallatie
Aangezien de verbruiker verantwoordelijk is voor het onderhoud van de binneninstallatie (gezien het verhoogde lekkagerisico in vergelijking met een conventionele CV-installatie), is dit onderhoud zeker van belang en moeten de kosten hiervan in mindering gebracht worden op het vastrecht. Terwijl de onderhoudsmonteur bij een gasverbruiker tijdens de jaarlijkse controle van de CV-ketel gratis of tegen geringe meerkosten ook de binneninstallatie van de gaswoning kan controleren, moet er voor de inspectie van de binneninstallatie van een warmte consument speciaal een installateur langskomen. De meerkosten hiervan zouden via het NMDA moeten worden verrekend in het vastrecht. Dit aspect ontbreekt op dit moment in de NMDA vastrechtberekening. Zeker wanneer aanvullende veiligheidsmaatregelen als een indirecte afleverset of een adequate lekbeveiliging ontbreken, kan niet op regelmatige inspectie van de binneninstallatie worden bezuinigd.
1.4 Prijsstelling afleverset (Artikel 8, lid 1)
Tot slot het prijskaartje dat aan de huur van een afleverset hangt. Onderstaand voorbeeld betreft een specificatie van het jaarlijkse huurbedrag voor een afleverset in de Utrechtse situatie. De kosten hiervan bedragen voor de consument € 170,61 (incl. BTW) in 2016.
Omschrijving kostensoort | Prijs per jaar (incl. BTW) |
Jaarlijkse onderhoudskosten | € 27,43 |
Montage- en in bedrijf neem kosten | € 15,45 |
Werkvoorbereiding en toezicht | € 6,86 |
Inkoop-, opslagkosten en logistiek | € 19,04 |
Aanschafwaarde afleverset | € 101,83 |
TOTAAL JAARBEDRAG 2016 (ENECO UTRECHT) | € 170,61 |
Ondanks dat warmteleverancier Eneco aangeeft dat geen onderhoud noodzakelijk is aan de afleverset, worden jaarlijks onderhoudskosten in rekening gebracht. Ten tweede is sprake van eenmalige kosten: montage, inkoop kosten, opslagkosten en werkvoorbereiding, totaal € 41,75. Die kosten zitten in het huurtarief dat jaarlijks wordt betaald. Waar nu ook al sprake is van een kaderstelling door ACM, een soort maximum prijs, blijkt dat de hiervoor gehanteerde prijzen te hoog zijn, kijkende naar de daadwerkelijke kosten. Wij hebben ook warmtebedrijf Ennatuurlijk om een degelijke onderbouwing gevraagd van de ‘redelijke huur’ maar die verwijzen enkel door naar de Geschillencommissie of ACM.
Een standaard afleverset kost tussen de € 750,- en € 1000,-. De huidige huurbedragen van ongeveer € 180,- per jaar zijn dus woekerprijzen voor een apparaat dat 15 jaar economisch (22 jaar technisch) mee gaat en volgens de toeleveranciers nauwelijks tot geen onderhoud nodig heeft bij normale waterkwaliteit.
In het onwenselijke geval dat de verplichte huur van afleversets blijft bestaan, dan kan de leverancier feitelijk nog steeds het vastrecht tarief zelf vrij bepalen, door de huur van de afleverset in de ACM-sheet in te voeren.
1.5 Individuele, bemeterde afleverset i.p.v. blokverwarming met EKV (Artikel 8, lid 2)
Er worden nu in veel flats individuele gasketels bij bewoners geplaatst; de zogenaamde “verketeling”. Het leidingwerk moet daarvoor in de woningen naar één plaats worden geleid. Ditzelfde dient bij plaatsing van individuele afleversets te gebeuren. Nu wordt vaak het argument van het omleiden van de leidingen misbruikt om langer dan nodig de onnauwkeurige, vaak verkeerd registrerende EKV/verdamp-metertjes met onduidelijke verdeelmethodiek te blijven toepassen.
Wij vinden dat iedere bewoner een accurate meter moet hebben of moet kunnen krijgen om zo beter bewust te worden van zijn of haar energiegebruik en de daarbij behorende kosten. Tevens krijgt een flat/appartement bewoner met een eigen bemeterde aansluiting de regie over zijn of haar eigen warmterekening terug. Het is niet uit te leggen dat in heel Nederland slimme meters worden uitgerold voor energiebesparing en dat een grote groep consumenten wordt opgezadeld met een meetinstrument dat niets over kosten of verbruik zegt.
In Artikel 8, zesde lid, onderdeel b (Wetsvoorstel) staat per abuis afleverset i.p.v. meetinrichting vermeld.
1.6 Definitie ‘afleverset voor warmte’ (Artikel 1)
Het woord “warmtewisselaar” (Engels: heat exchanger) wordt veel gebruikt, niet alleen in warmtenetten. Een veel gebruikte definitie voor dit woord is:
“Een warmtewisselaar is een apparaat dat warmtevan een vloeistof en/of gas gescheiden overbrengt naar een ander.”
De term “afleverset voor warmte” is daarentegen een term die door de warmtebranche is bedacht. De definitie is te ruim en te vaag:
“afleverset voor warmte: installatie waarmee ten behoeve van warmtelevering aan een verbruiker energieoverdracht plaatsvindt tussen een warmtenet en een binneninstallatie of een inpandig warmtenet”
Voor ons kunnen de volgende onderdelen nimmer tot een afleverset behoren:
- Kranen waarmee vloeistofstromen tussen het warmtenet en de binneninstallatie geblokkeerd kunnen worden. Deze behoren tot de aansluiting (hoofdkranen).
- De extra kraan achter de flowmeter (t.b.v. meter wisseling zodat de binneninstallatie niet drukloos gemaakt hoeft te worden, analoog aan bijvoorbeeld waterlevering), zeefjes en meetpunten waarmee de meetinstallatie tussen de leidingen wordt bevestigd. Deze behoren tot de meetinstallatie.
Onderdelen die wel tot een afleverset kunnen behoren zijn:
- Warmtewisselaar om leidingwater te verwarmen met warmte uit het warmtenet en/of om de binneninstallatie te scheiden van het warmtenet water
- Kleppen waarmee vloeistofstromen naar de warmteafgifte installatie of warmtewisselaar geregeld worden
- CV-pomp en/of menginjectie installatie
- Electronica waarmee de kleppen geregeld worden
Een goede, uitgebreide definitie van de ‘afleverset voor warmte’ is in onze ogen cruciaal omdat in veel gevallen de huidige warmtewisselaars of afleversets niet uit één geïntegreerd object bestaan, maar uit een verzameling van verschillende, losse onderdelen. Daarnaast constateren we dat aansluitingen ineens ‘gehuurd’ moeten worden sinds de invoering van de Warmtewet.
1.7 Begripsbepalingen (Artikel 1)
Bij de begripsbepalingen missen wij nog enkele definities of zijn enkele definities in onze ogen onvolledig gedefinieerd:
- De definities voor een “aansluitpunt/overdrachtspunt”, “meetinrichting”, “warmteopslaginstallatie” en “warmteopslagbedrijf” missen
- Bij de definitie van “productiemeetgegevens” ontbreken de niet hernieuwbare energiebronnen.
- De definitie van “warmte”: water waar warmte aan kan worden onttrokken ten behoeve van ruimteverwarming of tapwater
- In de definitie “garantie van oorsprong voor warmte uit hernieuwbare energiebronnen” mist … die betrekking hebben op warmte.
2. Beëindiging van de overeenkomst tot levering van warmte (Artikel 3, lid 6 en Artikel 4a, lid 1&2)
2.1 Afsluiten
De mogelijkheden om naar wens van de consument de warmtelevering permanent te beëindigen, zijn naar onze mening nog onvoldoende duidelijk omschreven. Uit het onderzoek van Ecorys (februari 2016) en in klachten van consumenten komt duidelijk naar voren dat de huidige Warmtewet tekort schiet waar het gaat om duidelijke regelingen voor consumenten, die de warmtelevering tegen acceptabele voorwaarden willen beëindigen.
Indien, in de huidige situatie, het afsluiten al door de warmteleverancier wordt toegestaan, wordt de consument veelal opgezadeld met torenhoge afsluitkosten bij zijn of haar wens om geen gebruik meer te maken van de warmte aansluiting. Warmteleveranciers houden de consument ongewenst gegijzeld door het opzeggen van de consument (beëindiging van levering) te koppelen aan het tegen hoge kosten ‘moeten’ verwijderen van de volledige aansluiting.
Wat de herziene Warmtewet betreft, is het belangrijk dat een gedifferentieerde aanpak wordt opgenomen die zowel de consument als de warmteleverancier in alle voorkomende gevallen goed faciliteert. Deze ziet er bij voorkeur als volgt uit:
- Beëindiging van de leveringsovereenkomst (bij een overeenkomst voor onbepaalde tijd dient dit volgens de wet kosteloos te gebeuren; bij overeenkomst voor bepaalde tijd tegen het voorafgaand gepubliceerde tarief van de warmteleverancier);
- Als bij 1. aangevuld met het verwijderen van de afleverset en warmtemeter (permanente buiten gebruik stellen van de aansluiting). Voor deze laatste werkzaamheden mag niet meer worden gerekend dan € 350,- (exclusief BTW);
- Als bij 1. aangevuld met het op verzoek van de consument volledig verwijderen van de aansluiting (verwijderen van alle leidingen tot buiten het perceel of waar deze afsplitsen naar de woning). Dit geschiedt tegen gemiddelde kosten van het verwijderen van de hele aansluiting (tarief jaarlijks door ACM vast te stellen);
Wanneer bij permanente beëindiging van de warmtelevering door de consument, de warmteleverancier zelf verzoekt tot het verwijderen van de volledige aansluiting, dan geschiedt dit voor de consument tegen maximale kosten van € 350,- (exclusief BTW).
Een consument mag niet worden gedwongen tot warmteafname om zo de rentabiliteit van het warmtenet en de warmteleverancier te garanderen. Dat is discriminatie ten opzichte van andere consumenten in Nederland. Met de komst van steeds meer duurzamere warmte alternatieven, moet de consument de vrijheid hebben ook daarvoor te kunnen kiezen.
2.2 Ontbreken van overeenkomst van levering (artikel 3, lid 1)
In veel gevallen ontbreekt een goede contractuele basis voor de levering van warmte tussen warmteleverancier en consument. Wij pleiten voor een rechtsgeldig gesloten overeenkomst tussen warmteleverancier en consument. Waar dit nog niet het geval is, dient dit te worden gerepareerd cq. alsnog te worden overeengekomen.
3. Duurzaamheid (Artikel 12a, lid 3, onderdeel c)
In het licht van het akkoord van de klimaatconferentie (Parijs, COP21, 2015) en de duurzaamheids- doelstellingen van de Nederlandse overheid zien wij grootschalige warmtelevering op lange termijn niet bijdragen aan deze doelen. De Nederlandse warmtenetten functioneren op hoge temperatuur met voornamelijk fossiele brandstoffen, biomassa of afval als bron. Alle resulteren in grote hoeveelheden uitstoot van CO2, stikstofoxiden (NOx) en/of fijnstof. Gezien het beperkte aanbod van alternatieve, schone bronnen is het verder inzetten en/of uitrollen van grote hoge temperatuur warmtenetten, tegen het licht van de duurzaamheidsdoelstellingen, dus ongewenst.
De Energieprestatienorm voor Maatregelen op Gebiedsniveau (EMG), vastgelegd in de NEN 7125, die is verankerd in het Bouwbesluit, staat de verduurzaming van warmtelevering in de weg. Deze norm staat toe, dat nieuwe woningen worden gebouwd op basis van niet-periodiek gecontroleerde en geverifieerde opwekrendementen van warmteproducenten (verkregen middels een zgn. gelijkwaardigheidsverklaring). Deze opwekrendementen worden door aannemers en projectontwikkelaars gebruikt om een korting toe te passen op de energetische karakteristieken van een nieuwbouwwoning. Door deze norm worden warmtewoningen 20-30% minder goed energetisch uitgerust dan vergelijkbare woningen met bijvoorbeeld een gasaansluiting (zie: BECO-rapport, juni 2010: http://www.stadsverarming.nl/wp-content/uploads/2016/08/2010.06.07-BECO_Warmtetarieven_Warmtestad.pdf).
Deze problematiek kwam het afgelopen jaar in Utrecht pijnlijk aan het licht, waar warmteleverancier Eneco eenzijdig het opwekrendement van haar centrale verlaagde, door nog maar in beperkte mate elektriciteit op te wekken (externe inkoop van elektra bleek voor Eneco stukken goedkoper). Deze eenzijdige beslissing van warmteleverancier Eneco leidde vervolgens tot een energetische afwaardering van alle op het warmtenet in Utrecht aangesloten woonhuizen, een 3% stadsbrede duurzaamheids afwaardering en het fenomeen ‘sjoemelwoningen’ waar honderden nieuwe woningeigenaren door deze ingreep deels met gemeenschapsgeld voor gecompenseerd dienden te worden.
Onderzoeken in de gemeente Utrecht naar de ‘schade’ van deze EMG-maatregel, bij het onjuist toepassen van het werkelijke opwekrendement in de periode mei 2015 – februari 2016, laten zien dat bij een bijgesteld opwekrendement van 177,5% naar 110% (forfaitair) de EPC-schade tussen de 0,19-0,21 EPC-punt ligt. Op basis van deze verlaging worden veel zgn. ‘sjoemelwoningen’ in Utrecht nu gecompenseerd.
Het centraal opwekken van hoge temperatuur warmte met fossiele bronnen, zonder uitzicht op voldoende nieuwe, schone bronnen, verliest haar bestaansrecht. Met de duurzaamheidskortingen daar bovenop (NEN 7125, EMG-maatregelen) wordt via het Bouwbesluit het bouwen van minder duurzame huizen gestimuleerd en gerealiseerd.
Dit heeft een drievoudig negatief effect op woningen:
- De bewoner betaalt nu al jaar na jaar ‘Meer Dan Anders’ voor zijn verwarming omdat zijn woning minder goed energetisch is uitgerust;
- Zou de eigenaar overstappen op een andere verwarmingsmethode, dan ondervindt hij jaarlijks nadeel van deze mindere energetische uitrusting van zijn woning; wellicht wordt het zelfs door ontbreken van isolatie/warmte terugwinning moeilijker om voor zijn woning op lage temperatuur verwarming over te schakelen;
- Deze slechtere energetisch kwaliteit van warmtewoningen is inmiddels algemeen bekend en leidt tot waardedaling en slechtere verkoopbaarheid van deze woningen.
Wanneer over de duurzaamheid van de geleverde warmte in het jaarverslag wordt gerapporteerd, dient ook, naar aanleiding van het bovenstaande, de verlaagde energetische kwaliteit van de warmtewoningen in de rapportages verdisconteerd te worden.
Een juiste en volledige transparante verslaglegging van de duurzaamheid van de warmteleveringen vereist een landelijke rekenmethodiek, die niet ophoudt bij onze landsgrenzen. Normen die daarbij gehanteerd worden dienen gratis beschikbaar te zijn. Wij stellen voor om de gebruiker via de jaarafrekening over de duurzaamheid van de afgenomen warmte te informeren en zo betrokkenheid mogelijk te maken.
Tot slot nemen wij het standpunt in, dat geen geld van de overheid aangewend mag worden bij de aanleg en/of onderhoud van hoge temperatuur warmtenetten, die inherent niet duurzaam zijn.
4. Tarieven en Parameters (Artikel 5)
4.1 Parameters
Om niet in herhaling te vallen, willen we voor de generieke parameter problemen (referentiekosten CV-ketel en onderhoudskosten) verwijzen naar de reactie van de heer J. Haast van Stichting Reeshofwarmte d.d. 12 oktober 2014 op een eerdere consultatie https://www.internetconsultatie.nl/wijzigingwarmteregeling/reactie/31172/bestand (zie pagina 1 t/m 3).
4.2 Het variabele GJ-tarief mist een gebiedsspecifieke GJ-korting
In de berekening van het variabele warmtetarief (GJ-prijs) ontbreekt een belangrijke compensatie component voor woningen die zijn/worden gebouwd met een te hoge EPC-waarde door in het Bouwbesluit gefaciliteerde EMG-maatregelen (NEN 7125).
De EMG-norm introduceert een 2e trap in de EPC-berekeningen van warmtewoningen, welke resulteert in energetisch slechter geïsoleerde woningen, door het veronderstelde duurzame karakter van een warmtenet.
We kunnen als voorbeeld de Utrechtse wijk Leidsche Rijn nemen, waar woningen grotendeels gebouwd zijn met een warmte opwekrendement van 177,5%. Door dit hoge opwekrendement te gebruiken resulteert de EPC-berekening (Energie Prestatie Coëfficiënt) in een gemiddeld 0,2-punt lager resultaat vergeleken met een zelfde, nieuw gebouwde gas-gestookte woning. De gasprijs is gebaseerd op het opwekrendement van een (wel) goed geïsoleerde gaswoning, terwijl de warmte consument door deze in het Bouwbesluit 2012 verankerde EPC-correctie tussen de 10% en 20% meer warmte moet afnemen om dezelfde mate van verwarming te realiseren. Voor deze woningen zou dus een variabele warmtetarief korting moeten gelden van tenminste +15% om tot een eerlijke, gelijkwaardige NMDA (Niet Meer Dan Anders) situatie te komen.
Een mogelijke oplossing kan hier zijn om het opwekrendement uit de originele EPC-berekening van de woning in te vullen in de formule voor het bepalen van de maximumprijs voor warmte. In de meeste gevallen is in een wijk hetzelfde opwekrendement (voor ruimteverwarming en tapwater) gebruikt. Het is niet zo dat deze per woning verschilt. De hele systematiek van NMDA is gebaseerd op opwekrendementen, dit is dus een redelijk eenvoudige manier om het echte NMDA tarief te berekenen.
4.3 Inspraak t.a.v. de vast te stellen parameters
In de Memorie van Toelichting geeft u aan dat u voornemens bent de parameters aan te passen om tot beter gedragen tarieven te komen. Dit is ons inziens te vrijblijvend. Wil de consument echt vertrouwen krijgen in collectieve warmte, dan zal deze blijvend betrokken moeten worden bij de keuzes en totstandkoming van de tarieven. Omdat dit op individuele basis onmogelijk is, kan ervoor gekozen worden om landelijke stichtingen en/of verenigingen van (verenigde) consumenten een platform te bieden om met de ACM de warmtetarieven te bespreken.
4.4 Differentiatie in kosten voor warm tapwater en ruimteverwarming
De vaste verhouding van 79% ruimteverwarming en 21% warm tapwater gebruik, in de berekening van de GJ-prijs, mag wat ons betreft worden vervangen door een GJ-prijs voor ruimteverwarming en een GJ-prijs voor warm tapwater.
Door betere isolatie van woningen en wijzigende gezinssamenstelling zou deze koppeling op zijn minst ter discussie moeten staan. Het is met de nieuwe technieken zeker niet meer vanzelfsprekend dat een gebruiker beide diensten afneemt. Daardoor is het bezwarend om een gebruiker, die de geleverde warmte alleen voor de ruimteverwarming gebruikt, ook voor warm tapwater te laten betalen.
Ook in het kader van de verduurzaming biedt deze differentiatie in afname de mogelijkheid om warmtenetten gedurende de zomer (deels) ‘stil te zetten’ of sterk in temperatuur te variëren wanneer mensen voorzien in hun eigen warm tapwater.
Wij willen voorstellen om een enkelvoudig ruimteverwarmingstarief in te voeren. Dit is redelijk eenvoudig omdat de ACM voor dit tarief in de huidige berekening enkel de verhouding van warm tapwater op 0% hoeft te zetten.
4.5 De maximumprijs kan per aflevertemperatuur verschillen (Artikel 5, lid 2)
Wij stellen voor om in plaats van de aflevertemperatuur een gemaximeerde retourtemperatuur te hanteren.
Drie redenen willen wij daarvoor noemen:
- De registratie van de aflevertemperatuur is in de huidige generatie warmtemeters niet als kostenindicator beschikbaar.
- Er zijn warmtenetten waarbij de aflevertemperatuur afhankelijk is van de buitentemperatuur.
- De retourtemperatuur van de afleverset kan door de leverancier op individuele basis ingesteld worden. Bewoners/verhuurders worden zo gestimuleerd om maatregelen te treffen, die dit mogelijk maken.
5. Levering van koude (Artikel 5)
De verplichte levering van koude in gecombineerde WKO-installaties is voor consumenten al jaren een doorn in het oog. Zij worden in veel gevallen met een (te) hoog, ongereguleerd vastrecht tarief voor koude geconfronteerd. Uit de memorie van toelichting begrijpen wij dat er nog onderzoek wordt gedaan naar de verschillende tariefdragers en hoogte van bedragen.
Wij zijn van mening, dat indien koude onlosmakelijk verbonden is met warmte levering, waarbij het noodzakelijkerwijs wordt gebruikt om een bron in balans te houden, dit niet mag leiden tot extra (danwel verplichte) vastrechtkosten voor de consument.
Een apart, bijkomend tarief voor koude mag enkel en alleen apart worden berekend wanneer als het als los (opzegbaar), bij voorkeur individueel bemeten, product wordt aangeboden.
6. Storingscompensatie (Artikel 3)
Als gebruiker kunnen wij ons goed vinden in de nieuwe regel dat je niet bij de eerste storing al na 4 uur een compensatie krijgt. Een CV-ketel gaat immers ook wel eens stuk en dan kun je zomaar een dag zonder warm water zitten.
Het verplichtende karakter om de afleverset van de leverancier af te nemen, maakt dat de afleverset onderdeel moet gaan uitmaken van de storingscompensatieregeling. Ook de leidingen tussen het warmtenet en de afleverset dienen onder de storingscompensatie regeling te komen vallen. Het wordt de bewoner namelijk niet toegestaan hier zelf onderhoud of reparatiewerkzaamheden aan uit te voeren.
De aangepaste regeling dreigt het lonend te maken om productie en levering van elkaar te scheiden, puur om onder de compensatieregeling uit te komen. In dat geval schiet de regeling haar doel voorbij.
Een warmteleverancier dient haar netwerk(en) goed op orde te houden en moet zorgen voor toereikende uitwijk- en/of backup faciliteiten. Bij regelmatig terugkerende storingen moet de regeling in voldoende mate ‘pijn’ doen, zodat deze storingen in de toekomst voorkomen wordt.
Overmacht is in de regeling te ruim omschreven. Als een hoofdtransportbuis bijvoorbeeld openklapt, waardoor 40.000 mensen zonder warmte zitten en de backup niet kan aanspringen wegens watergebrek, is dat dan overmacht, achterstallig onderhoud of een verkeerde uitlegging van het hoofdsysteem? Toezicht op aanleg en onderhoud van de warmte infrastructuur is in dit kader wat ons betreft een vereiste.
Tot slot
Het wetsvoorstel is een goede stap naar een, naar wij hopen, beter functionerende Warmtewet, waarbij de consument op alle belangrijke aspecten beter wordt beschermd. Momenteel zijn zij onontkoombaar de dupe van een matig functionerend systeem hetgeen leidt tot onvrede op vele punten en vooral tekort schiet bij een eerlijke totstandkoming en afrekening van kosten.
Warmtelevering mag uiteindelijk best 5 à 10% duurder zijn voor een individuele consument dan de ondergrens uit de NMDA bandbreedte. De warmteleveranciers communiceren nu alleen het maximale tarief als het geldende NMDA tarief, alsof er geen bandbreedte is. Wil de minister warmte een echte kans geven, dan is het verstandiger om een “minder dan” tarief in te voeren en dat als nieuw maximum tarief vast te stellen. De huidige 25-45% hogere prijs voor dezelfde benodigde hoeveelheid warmte in vergelijking met gas, valt echt te ver buiten de NMDA bandbreedte.
Wij danken het ministerie voor haar constructieve opstelling, de sessies hier naartoe en de mogelijkheid voor het indienen van een reactie op dit nieuwe wetsvoorstel. Indien u behoefte hebt aan een nadere toelichting op het bovenstaande dan zijn wij daar uiteraard graag toe bereid.
Met vriendelijke groet,
Met vriendelijke groet,
Stichting Reeshofwarmte (Breda)
Stichting Stadsverwarming Eindhoven
Stichting ‘Niet Meer Dan’ (Almere)
Stichting Stadswarmte Den Haag-Ypenburg-Nootdorp en
Comité Woekerwarmte Breda